Beter rekenonderwijs kan best zonder grote kunstgrepen of investeringen
De huidige discussies over de rekentoets in het voortgezet onderwijs rakelen het debat weer op over de kwaliteit van het rekenonderwijs in het algemeen. Kinderen die van het basisonderwijs komen, kunnen slechter rekenen dan vroeger. Is er een vernieuwingsslag nodig om de kwaliteit te verbeteren?
De Commissie Modernisering Leerplan Wiskunde Basisonderwijs heeft in de jaren ’70 een grote vernieuwing in gang gezet van het toenmalige rekenonderwijs. Tot dan toe lag de nadruk op het inoefenen van rekenregels en rekenprocedures. In het streven naar meer wiskundig inzicht werd het aanleren van procedures als ‘achterhaald’ beschouwd en afgedaan als ‘het aanleren van trucjes’. Het realistisch rekenen werd onderwijsbreed ingevoerd. Er bestond geen probleem waarvoor dit realistisch rekenen de oplossing was. Er was vooral de visie dat elke berekening in het licht van een realistische context moet worden aangeleerd en dat wiskundig inzicht niet jong genoeg kan worden aangeleerd. En al dat hoofdrekenen leek door de komst van de rekenmachine niet langer nodig.
Grootste zorg was destijds of de leerkrachten de stap wel konden maken die de commissie voor ogen stond. Men richtte zich vooral op de opleidingsinstituten en de uitgevers van de leerboeken om de vernieuwing voor elkaar te krijgen. Duimendikke handleidingen met didactische uitgangspunten van de te hanteren methodieken moesten de leerkrachten tot steun zijn. Naar de vraag of leerlingen werkelijk beter af zouden zijn met de nieuwe aanpak werd geen onderzoek gedaan. De ingrijpende omslag was op meningen en visies gestoeld, niet op probleemanalyse of onderzoek naar effectiviteit.
Na 40 jaar ‘nieuw rekenonderwijs’ is er nu wel degelijk een probleem. Kinderen kunnen, zoals beoogd, minder goed hoofdrekenen. Maar ze beheersen àlle rekentechnieken slechter. Dat moet een onbedoeld effect zijn. Een bijverschijnsel van de realistische vernieuwing is de grote dosis taal in de rekenboeken. Sommen worden in woorden opgediend, waardoor lees- en interpretatievaardigheden een onderdeel van rekenvaardigheid zijn geworden. Al die taal en de fraai geïllustreerde realiteit die de rekenboeken inkwam, verdreef het overzicht van de rekenregels. Leerlingen met lees- en taalproblemen hebben nu ook meer moeite om goede rekenresultaten te behalen En dat zijn er nu veel meer dan 40 jaar geleden.
De beoogde winst – meer wiskundig inzicht – is wel degelijk gehaald. Maar heeft dat tot een betere aansluiting op het voortgezet onderwijs geleid, wat de bedoeling was? Daar moet men nu aanvullend rekenonderwijs organiseren vanwege het ontbreken van elementaire rekenvaardigheden. Er zijn nu referentieniveaus vastgesteld om